‘Causaliteit’ is het verband tussen oorzaak en gevolg. Is de verhouding van deze puberdochter met haar moeder zo slecht door schuld van één van beiden of allebei, of is het de Natuur die het zo wil? Dit verhaal maakt deel uit van de nog te publiceren roman Het lichaam van Josefa Gordijn.
CAUSALITEIT
‘Meneer Witbaard heeft theologie gestudeerd,’ zeg ik, ‘dus hij weet alles over God.’ Op school zeggen we Hans, maar mijn moeder vindt dat het machtsverschil tussen leraar en leerling tot uiting moet komen in het gebruik van meneer plus achternaam en ik heb geen zin in kritiek.
Ze kijkt op van haar bord. Ze heeft kip uit de oven gemaakt met saus van honing en mosterd, een van mijn lievelingsgerechten, dus denk ik ach vooruit, ik vertel iets over school.
‘Gelooft hij daarin?’ vraagt ze.
‘Ja, maar hij is geen christen.’
Een nauwelijks hoorbare zucht. ‘Ja, daar krijg je er tegenwoordig steeds meer van,’ zegt ze.
Ik vraag niet wat ze bedoelt want ik ken die toon: ze doet alsof ze iets vriendelijks zegt, maar ik hoor het oordeel er uit knallen. Hypocriet mens, denk ik, zeg toch gewoon dat je niet snapt dat mensen in God geloven; vroeger zei je dat soort dingen altijd gewoon hardop, maar sinds ik in de puberteit ben doe je plotseling tolerant. Een goede moeder neemt de mening van haar dochter serieus. Als ik nu zei ‘je bent het er niet mee eens hè?’ zou ze haar ogen wijd opensperren en zeggen ‘waar heb je het over!’ Dus zeg ik niets maar ik kan het niet uitstaan: ze wint toch weer. Ze wint altijd. Ik zal blij zijn als ik hier niet meer hoef te wonen, als ik hier niet meer elke dag hoef te zitten en tegen dit oranje tafelkleed aankijken. We hebben twee tafelkleden, een oranje en een knalroze, met bijpassende servetjes: mijn moeder heeft geen smaak. En bij de televisie eten mag niet.
Ik neem een hap. ‘Ik moet een werkstuk maken,’ zeg ik dan, ‘dus heb ik de computer veel nodig, de komende tijd. Ik moet ook research doen op het net.’ Als ik dat er niet bijzeg, moet ik op de oude computer met Windows 95 en dat wil ik niet.
‘Waarover gaat het?’ vraagt ze.
Ineens heb ik geen zin meer nog iets over God te zeggen. ‘Over de Verlichting,’ zeg ik. ‘We hebben Descartes behandeld. Weet je wat het dualisme is?’
‘Er zijn verschillende dualismen,’ zegt ze omdat ze het altijd beter moet weten. Mijn moeder werkt aan de universiteit, dus denkt ze dat ze alles weet. Je kunt het zo gek niet bedenken of ze heeft er een mening over. Ook over lesgeven. Alles. Iedereen in mijn familie is erg slim, behalve mijn tante Tineke op wie ik lijk. Ik behoor tot de slechte tak van de familie, of wat natuurlijk ook kan, ik lijk op mijn vader en dat durft ze dan niet te zeggen. Hij heeft het uitgemaakt toen ze zwanger was, maar hij wist het niet, en toen was zij te trots om het tegen hem te zeggen. Nou, ik snap maar al te goed dat hij het heeft uitgemaakt. Als ik achttien ben zegt ze hoe hij heet, heeft ze beloofd. Nog drie jaar. Ik snuffel af en toe in haar bureau als ze weg is, maar ik heb zijn naam nog niet gevonden.
‘Het dualisme van lichaam en geest,’ zeg ik. ‘Ik denk dat ik daar iets over doe.’
‘Ga er maar aan staan,’ zegt zij, en ze staat op om de borden af te ruimen. Ik doe alsof ik niet zie dat ze verwacht dat ik de vaat doe en ga gauw naar haar studeerkamer en zet de computer aan.
Het grappige van het dualisme van Descartes is, dat ze toen allemaal dachten dat stoffelijke dingen niet met niet-stoffelijke dingen zoals de geest of de ziel kunnen communiceren. Dus als ik iets wil, zeg ik wil mijn vinger optillen, dan kan mijn wil geen boodschap sturen naar de spieren van mijn vinger want die komt gewoon niet bij die spieren aan. Dus hoe beweegt mijn vinger dan? Het causaliteitsprobleem heet dat volgens Hans Witbaard, dus dat tik ik in op de Google-balk: Verlichting + causaliteit. Bij de eerste tien hits krijg ik er al een van de universiteit van Utrecht, ‘God en de natuur in de tijd van de grote wijsgerige stelsels’, met een verwijzing naar een filosoof die Malebranche heet. Ik heb frans in mijn pakket en die naam spreekt me wel aan: er zit ‘mal’ in en ‘branche’, ‘slechte tak’ dus, zulke dingen zijn natuurlijk nooit toevallig. Dus nu tik ik ‘causaliteit + Malebranche’, kom bij ‘wisselwerking tussen lichaam en geest’ en bij een nieuwe term, het occasionalisme, wat volgens mij zoiets als ‘toeval’ moet betekenen, precies waar ik net aan dacht dus, en daarmee is de keus gemaakt: mijn werkstuk gaat over het occasionalisme van Malebranche.
Mijn moeder heeft een vriendje. Ze denkt dat ik niet weet hoe hij heet en wie het is, maar ik ben achter haar computerwachtwoord gekomen (zo moeilijk was dat niet: het is mijn geboortedatum), en ik lees af en toe in haar e-mail. Hij heet Hans, net als Hans Witbaard maar het is hem gelukkig niet, dat zou helemaal een ramp zijn. Mijn moeder zegt in zo’n geval: dat moest er nog bijkomen. Ze weet niet hoe rot het voelt als ze dat zegt. Waar moet wat bijkomen? Dat kan alleen bij iets vervelends. Dus vindt ze haar leven vervelend, dus ik ben vervelend.
Maar vannacht gaat ze bij haar Hans slapen die Harkema heet, haha, Hans Harkema, en op een advocatenkantoor werkt. Niets voor haar dus. Of liever, zij is niets voor hem. Dat soort types willen geen vrouw die overal een mening over heeft. Ik heb ze één keer samen gezien, op straat, en toen stelde ze hem voor als meneer Harkema, een kennis. Nou, dat zou je niet zeggen als je hun mailtjes las!
Ik sta aan het raam en wacht tot ik haar op de fiets heb zien wegrijden. Dan begin ik met het klaarzetten. Een groot pak honingcrunchies. Mijn geheime blik toffees die ik achter mijn woordenboeken verstop. Uit de koektrommel leg ik er zes op een schaaltje. Elke keer opnieuw is het een toer de dingen zo te pakken dat ze het niet merkt. Ze heeft nieuwe kaas gekocht, bij voorbeeld: als ik die aansnijd komt ze er achter. Maar ze weet vast niet hoeveel voorgebakken kipkluifjes ze in het vriesvak heeft. Ook zes.
Het is niet genoeg, ik zal even naar Albert Heijn moeten. Chips en een pizza, bij voorbeeld. Want ik wil Sasje bellen. Soms vraag ik haar zelf eten mee te nemen, maar nu hoeft het niet, ik heb nog zakgeld. Bij Albert Heijn koop ik behalve een pizza en een bus chips ook een honingtaartje. Nu is het geld voor deze week op, helaas.
Zo. Ik heb uitgeslapen, lekker in mijn moeders grote bed, en dat was wel nodig ook. Sasje en ik hebben eerst geblowd om trek te krijgen en toen alles opgegeten en daarna, toen we van de maagpijn niet meer konden zitten hebben we om de beurt onze vinger in onze keel gestoken boven de wc. Dat heb ik van Sasje geleerd, en ze gaat me nog iets leren: ze heeft me twee rode strepen op haar arm laten zien waar ze zich heeft gesneden met een scheermesje. Haar broer doet het ook, je moet het doen als je boos bent en dan krijg je er een heel goed gevoel van: een gevoel alsof je van binnen vrij bent, zei ze. Maar ze had geen scheermesje bij zich en mijn moeder scheert zich niet. Zelfs niet voor haar advocaat.
Nu ga ik aan de research voor mijn werkstuk, want over een week moet het af zijn. Het is niet moeilijk: een paar klikken, wat informatie kopiëren en in een document zetten, en in mijn eigen woorden formuleren. Een inleiding verzinnen, een persoonlijke mening, klaar.
Nou, Malebranche was dus wel een schatje. God was voor hem superbelangrijk, want die is de hele dag met alles en iedereeen in de weer. Als mijn vrije onstoffelijke wil mijn stoffelijke vinger wil bewegen, wat dus niet kan omdat wil en spieren twee verschillende stoffen zijn die niet met elkaar kunnen communiceren, zorgt God er voor dat mijn spieren die vinger bewegen op exact hetzelfde moment als mijn wil dat wou. Als mijn ogen zich op de lucht richten zorgt God ervoor dat het beeld van die lucht dat op mijn stoffelijke oogzenuwen terecht komt, naar mijn onstoffelijke verstand wordt gestuurd en ik die lucht ook zie. Op hetzelfde moment, en dat betekent occasionalisme dus, niet toeval, zoals ik dacht, maar zoiets als: bij gelegenheid van. Vergelijk het maar met twee klokken die onafhankelijk van elkaar de tijd aanwijzen maar precies gelijk lopen, zegt Malebranche. De ene klok staat voor het stoffelijke, de spieren en de zenuwen, en de andere klok voor het onstoffelijke, de wil en het verstand en de ziel, en als je niet beter weet lijken die klokken met elkaar te maken te hebben omdat ze dankzij God dezelfde tijd aanwijzen dus, zoals het voor ons lìjkt dat kijken naar de lucht als gevolg heeft dat ik de blauwe hemel zie. Daar zorgt God trouwens ook nog voor, dat ik blauw zie: meneer Witbaard heeft verteld dat kleur volgens Descartes geen eigenschap van het voorwerp zelf is, maar van ons zien. Dus heeft God blauw bedacht! Net zo makkelijk had hij ervoor kunnen zorgen dat mijn ogen de boodschap grauw of beige kregen, maar hij koos blauw, een van de mooiste kleuren.
Zo schrijf ik het op, en in het stukje voor mijn eigen mening schrijf ik dat dit leuk is, omdat je je meteen God moet voorstellen als een superbezige directeur van het heelal. Ik stel me een circus voor waarin iedereen tegelijk beweegt, zoals met Kerstmis in Carré met drie verschillende pistes, en God, die alles kan omdat hij almachtig is, zit daar supersnel klokken gelijk te zetten (als het ware), en heeft ook nog energie over om van het circus te genieten: misschien staat de klok bij de trapeze niet helemaal gelijk en alle mensen roepen aaahhh omdat het lijkt alsof die vier handen elkaar net niet op tijd zullen bereiken maar God weet wel beter en hèèè`, zuchten de mensen, de trapezekunstenaar is net niet gevallen. Je napt meteen dat God wel veel van iedereen die daar zo z’n best doet met mooi bewegen moet houden, niemand valt en alles gaat goed. God is liefde, zegt Hans Witbaard. En dan gaat het natuurlijk niet alleen om dat circus, maar om iedereen op de hele wereld tegelijk, in India en Nieuw-Guinea en in het diepe oerwoud van Brazilië waar indianenstammen wonen die niemand anders ooit heeft gezien, behalve God, want God beweegt ze. Ook als we slapen bewegen we nog, en kijken we dankzij God naar onze dromen. God is de kracht die alles in beweging zet zei Hans Witbaard toen Sasje hem vroeg hoe we ons God dan moesten voorstellen, maar Malebranche neemt dat letterlijk, ik moet er bijna van huilen.
We hebben ruzie. Ik had de wc niet grondig genoeg schoongemaakt, dus vroeg ze me of ik ziek was, dat er kots onder de rand zat, en ik werd boos en zei dat ik had moeten spugen van dat vieze eten van haar dat ze in de ijskast voor me had achtergelaten. En toen werd zij boos en vroeg waarom ik dan niet af en toe zelf kookte als ik haar eten zo vies vond? ‘Je steekt geen vinger uit in het huishouden!’ Bijna had ik gezegd: God steekt geen vinger uit zal je bedoelen, maar toen keek ze in de vuilnisbak en zag de pizzadoos en ze keek me aan of ze me niet vertrouwde. ‘Moeten we niet praten?’ vroeg ze, en ik: ‘Ik praat niet met jou.’ En ik liep naar de computer zonder het te vragen. ‘Nu moet ik verder met mijn werkstuk.’ Niet waar, want ik heb eigenlijk allang genoeg materiaal en de conclusie heb ik ook. Maar ik bleef expres de rest van de middag en de halve avond achter haar computer, en toen ze kwam vragen hoe lang ik die nog nodig dacht te hebben zei ik ‘dat merk je wel.’ ‘Volgende keer maak je weer een afpsraak’, zei ze, maar ik zei natuurlijk niets terug. Waarom moet ze me altijd inpeperen dat het haar computer is. Alles is van haar. Het is haar huis, haar eten, haar geld. Alleen mijn kamer is van mij en zelfs dat niet, want ik moet hem opruimen als de schoonmaakster komt. Ik heb geen plek, ik woon nergens.
Maar ik ben blij dat ik verder over causaliteit heb gezocht want die volgelingen van Descartes hadden nog meer van die koele theorieën over God. Ze vonden dat God het bij Malebranche te druk had, niet omdat God dat niet aankon, al dat bewegen, maar omdat ze God liever wat meer vrijheid wilden geven. Descartes heeft het daar al over, maar in mijn werkstuk ga ik speciaal Leibniz noemen want die heeft het gaafste argument. In plaats van elke keer die klokken gelijk te zetten, zegt Leibniz, heeft God een extra speciale natuurwet gemaakt die er bij voorbaat voor zorgt dat die klokken gelijk lopen, zodat God niet bij elke beweging van ieder mens of dier hoeft in te grijpen. En waarom? Omdat God, volgens Leibniz, bij Malebranche elke keer een wonder moet doen, miljoenen wonderen per minuut, over de hele wereld, en dat maakt God onvrij en dat mag niet.
Leibniz heeft natuurlijk wel een beetje gelijk: als God een wonder doet, moet dat niet zoiets gewoons zijn als bewegen of kijken, maar iets eenmaligs zoals bij voorbeeld dat verhaal van het weer levend worden van Jezus, waar ik trouwens niet in geloof. Maar voor Malebranche was bewegen en kijken dus niet zomaar iets gewoons maar echt een wonder, iets waarvoor je dankbaar kunt zijn. Daarom noemt Malebranche ons zien ook ‘met God zien’ of zelfs ‘in God zien’: God en wij kijken samen naar hetzelfde, en dan is alles daardoor superbijzonder.
Ik weet niet wat ik moet kiezen. Leibniz lijkt logischer, maar Malebranche is leuker. Voorlopig zet ik dat in mijn conclusie, waarom ik niet kiezen kan.
We hebben weer ruzie, dit keer over God omdat ik zo stom was mijn probleem over Leibniz en Malebranche aan haar voor te leggen. Ruzie over God, kun je nagaan. Hoewel je het eigenlijk geen ruzie kunt noemen: zij schreeuwt nooit, ik alleen. Een goede moeder blijft kalm. Zij staat er boven. Begint rustig uit te leggen waarom God een projectie is van menselijk verlangen. Alsof het daarom gaat! Hans Witbaard zegt: op dit gebied bestaan er geen eenduidige antwoorden. We weten het niet en we kunnen het niet weten. Het gaat niet om bewijzen maar om wat je hart als waarheid erkent. Als ik dat tegen mijn moeder zou zeggen, begon ze vast te lachen. ‘Nou, meneer Witbaard luistert tenminste naar me.’ Is het gek dat ik me op zijn lessen verheug? In zijn klassegesprekken durf ik tenminste te zeggen wat ik denk ook al weet ik het vaak nog niet helemaal zeker. Bij haar durf ik dat niet want dan voel ik hoe dom ik ben en dan heeft zij weer gewonnen en dat gun ik haar niet.
Dus nu denkt mijn moeder dat ik gelovig ben.
We hebben al twee dagen niets tegen elkaar gezegd. Tenminste, ik niet. Zij zegt af en toe iets om te polsen of ik nog boos ben maar ik loop gewoon weg dan. Ze kan het toch niet meer goedmaken. Altijd zegt ze dat mensen zelf moeten beslissen waar ze voor staan, en nu probeert ze me iets op te dringen. Ik vertrouw haar niet meer. Ze liegt. En ze kan lang wachten voor ik haar ooit nog eens iets over mezelf vertel.
Blij dat het weer weekend is. Sasje moet naar een verjaardag, maar ze heeft een half zakje marihuana voor me achtergelaten, en van mijn nieuwe geld koop ik een pak van vijf snickers en een zak chocotoff. Snickers moet je in plakjes snijden, dan zijn ze het lekkerst. Ik heb een prima avond bij de tv met Hollands Next Top Model en Extreme Makeover Vlaanderen. Ik eet expres niet wat ze in de ijskast heeft gezet maar opgebakken stokbrood met kaas en de zalm die ze waarschijnlijk voor het avondeten heeft bestemd, voor in de pasta, want er staat ook een bakje champignons. Pech voor haar!
Het jammere is alleen, dat alles altijd zo gauw op is als je hebt geblowd. Ik neem er nog een paar boterhammen met de rest van de zalm achteraan maar dat is een vergissing: het brood is niet vers genoeg en teveel zalm maakt misselijk. De geur alleen al. Zit aan mijn vingers. Wil er zelfs met wassen niet af. Ik was mijn handen wel tien keer voor ik mijn vinger in mijn keel kan steken.
Ineens moet ik aan Malebranche denken en zit ik stil, op mijn knieën voor de wc. Als ik die vinger in mijn keel steek, doet God dat dus. En die wil dat vast niet, niks voor God om mij te helpen met kotsen. Maar hij doet het toch, als ik het wil, vanwege mijn vrije wil. Omdat hij mij gunt dat ik zelf mag beslissen. Mijn moeder zegt dat gelovige mensen afhankelijk zijn, maar nu snap ik waarom ze het fout heeft, haha, juist niet dus. Ik beweeg mijn vinger met God, dus dat kan ik niet maken: dat ik God iets laat doen wat hij niet wil. Als ik iets doe wat hij niet wil, hoe kan het dan nog een wonder zijn?
Ik ga gauw de badkamer uit en meteen merk ik dat het goed is dat ik het niet heb gedaan, kotsen bedoel ik, want daar hoor ik mijn moeders sleutel in de voordeur terwijl ze pas morgenochtend op zijn vroegst thuis zou komen. In de badkamer zou ik die sleutel niet hebben gehoord en dan zou ze me hebben betrapt.
Daar staat ze, mijn moeder, we schrikken allebei een beetje van elkaar.
‘Je bent vroeger dan je zei,’zeg ik.
‘Ja’, zegt ze, ‘we hebben ruzie gehad’
Ik zie de tranen over haar wangen naar beneden vallen.
‘O mam,’ zeg ik. Haar ogen zijn zo blauw.