Bij het opruimen van een plank vol oude papieren vond ik laatst een velletje uit een lijntjesschrift zoals ik die gebruikte toen ik pas begonnen was met schrijven, begin jaren zeventig:
afschuwelijke bootnamen:
potpoerie
Dol-fijn
Hè hè
Zeg hé
Koetkekoet
Bolle wangen
Che Sara
Licorjo
Vis-kus II
Herjo
Flut
Mag-ran
Dobbedibbedoe
Eau-de-vie
Rimathé
Buitevrouw
Hebbus
Kweetniet
Ik noteerde ze toen je nog met een klein kajuitbootje zonder motor ongestraft over de friese meren kon zeilen. Wat me ertoe bracht om ze te verzamelen? Mijn toenmalige echtgenoot en ik vonden ze hilarisch, ridicuul, het toppunt van smakeloosheid met dat samenprutsen van voornamen en die kwasi-grappige woordspelingen op het varen. Maar we stonden er verder niet bij stil.
Nu kijk ik naar dat lijstje in het besef dat ik naar mijn verleden kijk, en wanneer je dat doet, is interpreteren wel noodzakelijk.
Als ik ze nu probeer te ordenen vallen er verscheidene onder meer dan één rubriek, hetgeen pleit voor het toenmalige niveau van dubbelzinnigheid. Met ‘kweetniet’ en ‘flut’ en ‘potpoerie’ weet ik ook nu nog niets aan te vangen, maar dat kan aan mij liggen, ik ben wars van onverschilligheid, altijd geweest. Ik onderscheid:
-bijeengeknutselde voornamen (Licorjo, che Sara, Herjo, Mag-ran, Rimathé);
-woordspelingen op het varen (Bolle wangen, Dobbedibbedoe [dobberen], Vis-kus II, Koetkekoet [watervogel], Hebbus [heb-bus, voertuig in bezit]);
-woordspelingen op het het plezier van het op het water zijn (Dol-fijn, Zeg hé, Eau-de-vie [drank + levenswater], Bolle wangen [de wind in de zeilen], Buitevrouw [woordspeling op ‘buiten’ en ‘vrouw’ – boten zijn vrouwelijk, plus een verwijzing van deze mannelijke booteigenaar naar het surinaams-nederlandse woord voor minnares]);
-en woordspelingen op de moeite die het heeft gekost de vrijheid van het varen te verwerven (Hebbus, hè hè, Koetkekoet [uit het frans, wat het ook kost], Vis-kus II [verwijst naar de fiscus, de aftrekbaarheid van de boot of het beroep van de eigenaar?], Que Sara [woordspeling op het liedje van Doris Day in de film The man who knew too much, ‘Que sera, whatever will be’], Buitevrouw [er zit ook het woord ‘buit’ in]).
Hoe langer ik naar de lijst kijk, hoe meer ontroerd ik raak. Die namenknutsels: aandoenlijk toch? Mensen die hun saamhorigheid uiten door hun namen samen te voegen tot een nieuwe naam! Verbondenheid, vrijheid, liefde voor het water, trots op de mogelijkheid de geliefde hobby te mogen uitoefenen tegen de macht van de ‘viskus’ in: wat is er mis mee, dat te laten zien, ook al is het op een onhandige manier uitgedrukt?
Ik zeil al lang niet meer, en weet dus niet wat voor bootnamen men nu op het friese water tegenkomt, maar ik hoop dat het dezelfde gevoelens zijn, in een nieuw jasje. Die veertig jaren hebben me milder gemaakt. Het is zo makkelijk – en soms zo verleidelijk – te vergeten dat wie we waren ons gevormd heeft tot wie we zijn. Ik moet dat lijstje nog maar niet weggooien.
En nu is het weer tien jaar later. Nu zwem ik in een amsterdamse gracht waar een enkele boot me passeert, of ik zit in de avondzon op een bankje tegenover de Montelbaanstoren waar de boten van vier kanten komen aanvaren: en nergens valt nog een fantasierijke bootnaam te zien. Wat dat betreft (en meer, maar niet alles) zou ik wensen weer in de jaren zeventig te leven.