Na mijn voetnoot over het al of niet ‘bestaan’ van God, is nu het bestaan van Jezus aan de orde.
Deze zin klinkt al raar, en dat komt omdat de vraag naar het bestaan van Jezus aan een (eventueel) historisch feit refereert, terwijl Gods ‘bestaan’ van een totaal andere orde is. We weten dat Gods bestaan niet kan worden bewezen: maar het historisch bestaan van de mens Jezus kan wel degelijk worden bewezen, mits we een bron tegenkomen die dat historisch feit op voldoende aannemelijke wijze aantoont. We weten nog niet dat/of Jezus heeft bestaan, en we zullen nooit weten of God bestaat. Zo zit dat. (Waarbij moet worden aangetekend dat gezaghebbende wetenschappers er in grote meerderheid van overtuigd zijn dat de historische Jezus wel degelijk heeft bestaan. Het debat over deze vraag wordt als verouderd beschouwd.)
Het is ironisch, vindt predikant Edward van der Kaaij uit Nijkerk: “Eerst heb je een predikant die roept dat God niet bestaat [refererend aan Klaas Hendrikse’s Geloven in een God die niet bestaat], nu is er een die zegt dat Jezus geen historische figuur is [refererend aan zichzelf]. ” Helaas is er hier dus geen sprake van ironie, maar van onbegrip.
Ds. E. J.A. (Edward) van der Kaaij was onlangs in het nieuws vanwege zijn boek met de wat rellerige titel De ongemakkelijke waarheid van het Christendom: de echte Jerzus onthuld . Hij schreef zijn min of meer in eigen beheer uitgegeven boek geïnspireerd door De mysterieuze Jezus’ van Timothy Freke en Peter Gandy uit 1999 (oorspronkelijke titel: The Jesus mysteries; was the ‘original Jesus’ a pagan God?, ook al zo’n Dan Brown-achtige titel), dat stelt dat ‘alle’ elementen uit de verhalen over Jezus voorkomen in de Egyptische mythe van Osiris. Het gaat dan om de stervende godheid, geboren uit een maagd, die weer opstaat uit de dood. Het bovenstaande woordje ‘alle’ is in dit verband behoorlijk pover, en de genoemde elementen uit de Osiris-mythe vinden we dan ook niet in de verhalen over de mens en leraar Jezus, maar in de beelden die later tot theologische dogma’s werden over ‘de zoon van God’, de Gezalfde, de Christus, de Levende, die na de kruisdood als het begin van het Christendom mogen worden gezien. Dit complex van prachtige beelden zegt dus niets over het al of niet historisch bestaan van degene aan wie ze zijn opgehangen. Kortom: het (eventuele) gebruik van elementen uit de Osirismythe bewijst nog niets ten aanzien van het al of niet bestaan van de historische Jezus.
Onderzoek naar de historische Jezus dateert al uit de negentiende eeuw. Revolutionair kunnen we de vraagstelling van Van der Kaaij dus niet echt noemen. Tekstkritiek als deze werd al door Erasmus en Spinoza toegepast. De Osiris-theorie is al decennia oud en wordt wetenschapppelijk als achterhaald beschouwd. De vraag rijst, waarom Van der Kaaij een oude theorie, die wetenschappelijk niet serieus meer wordt genomen, herkauwt in een eigen boek. Hij presenteert zich daarbij als aanhanger van de Amsterdamse school, die hecht aan een grondige tekstkritische uitleg van de bijbelverhalen die gezien worden als niet (historisch) echt, maar wel ‘waar’ – waarbij dat laatste ‘waar’ refereert aan een andere waarheid dan de historische, een waarheid met een hoofdletter, ‘waar’ op de manier van poëzie, van mystiek. Zoals het woord ‘bestaan’ wanneer het voor God wordt gebruikt, dus. Een verstandig uitgangspunt voor exegese, maar: er is daarmee niet gezegd dat de te exegeren teksten geen enkele historische waarheid zouden bevatten. Logische denkfout, mijnheer Van der Kaaij!
Het is ironisch dat Van der Kaaij verklaart dat hij wèl in ‘ de Christus’ gelooft, die hij dan omschrijft als ‘de Christus in jezelf’, ‘de goddelijke vonk’. Mij doen deze formuleringen sterk denken aan die uit veel mystiek (Eckhart: ‘God is de ziel van mijn ziel’) en bij de Quakers, ‘dat van God in ieder mens’. Van der Kaaij’s Christus is dus eigenlijk God. Erg doordacht is deze visie dus (nog) niet, mooi is ze wel.
Laten we eens kijken naar Van der Kaaij’s argumenten. In de verwarde discussie die over deze kwestie wordt gevoerd, is dat nog nauwelijks gedaan, juist omdat de mens ‘Jezus’ en de theologische ‘Christus’ bij veel Christenen als het ware door elkaar lopen, waardoor de aanname dat de historische man niet zou hebben bestaan als bedreigend voor de kern van het ‘Christ’-elijk geloof wordt ervaren. De theologische vraag ‘is de opstanding historisch’ is toch echt een andere dan de historisch- tekstkritische- wetenschappelijke vraag ‘is de prediker van de Bergrede historisch’. De taal van geloven is een andere dan de taal van feiten. Zegt de Amsterdamse School.
1. de mythologisering
Rond het begin van onze jaartelling was mythologisering en vergoddelijking van bestaande figuren heel gewoon. Men denke aan de romeinse keizers, die als Godheden werden beschouwd. Naar alle waarschijnlijkheid is het dus precies omgekeerd: mythologisering pleit eerder voor een bestaande figuur dan voor iemand die totaal is verzonnen.
2. de afwezigheid van vermeldingen van Jezus in niet-bijbelse bronnen
Voor niet-bijbelse historici was Jezus niets meer dan één van de vele joodse rondreizende predikers en profeten, die bovendien nog als misdadiger ter dood werd gebracht. Tijdens zijn leven had hij een groep volgelingen, als vele anderen, en zijn schandelijke dood nam elk prestige dat hij had verworven weg. Waarom zou een niet-bijbelse bron hem vermelden? Werden andere predikers vermeld? Werd Bar Abbas, een andere en veel beroemder misdadiger, vermeld?
Dus betekent het feit dat Jezus niet vermeld wordt niet noodzakelijkerwijze, dat hij niet heeft bestaan.
3. Paulus heeft het nooit over Jezus maar steeds over Christus.
Dat klopt, dat wil zeggen: Paulus zelf gebruikt de naam ‘Jezus’ alleen in combinatie met ‘Christus’. In het boek Handelingen (geschreven door Lucas), hoofdstuk 9, waarin over Paulus’ bekering wordt verteld, wordt wel over Jezus geproken zonder ‘achternaam’.
Paulus was een geniaal theoloog – of je het nou met hem eens bent of niet – wiens theologie bovendien diepgaand geïnspireerd werd door zijn eigen bekering, zijn ommekeer. Maar hij schreef brieven aan gemeenten waar hij eerder was geweest, en geen samenhangende theologie: die is pas later uit zijn brieven geconstrueerd. Waar hij theologiseert doet hij dat op een voorzichtige, niet dogmatische manier, en gebruikte daarbij metaforen onder meer afkomstig uit de joodse traditie. Voor hem telde vooral het thema van de verzoening tussen God en mens, en niet de leer van Jezus. Dus had hij de historische Jezus voor zijn theologie helemaal niet nodig, en het siert hem dan ook dat hij consequent en theologisch zuiver aan ‘Christus’ refereert. Maar daarmee is natuurlijk niet gezegd laat staan bewezen, dat de Christus van Paulus verzonnen is en niet op verhalen over de opstanding van een historische Jezus zou zijn gebaseerd! Het zegt alleen iets over een zekere mate van vergoddelijking in het jonge Christendom.
Volgens Van der Kaaij kwam Paulus in Alexandrië de Osiris-mythe tegen, die hij dan heeft omgewerkt tot een nieuwe, consistente godsdienst. De vraag waarom hij zoiets zou hebben gedaan wordt niet gesteld. Maar als we die wel stellen: waarom zou iemand met Joodse achtergrond en overtuiging met zoveel integriteit een nieuw geloof prediken dat op een oude niet-joodse mythe is gebaseerd? Paulus zette wel eventjes zijn leven op het spel!
4. Marcus heeft, geïnspireerd door Osiris, de historische Jezus daarbij verzonnen.
Marcus was dan in de visie van Van der Kaaij ook in Alexandrië geweest, en omdat hij qua karakter meer verhalenverteller was dan Paulus, nam zijn al even diep inslaande inspiratie de vorm aan van het Marcus-evangelie. Mattheüs en Lucas, dat is bekend, zijn weer door Marcus geïnspireerd en hebben nog wat details aan zijn verhaal toegevoegd. (Overigens staat al heel lang vast dat beiden ook andere bronnen over Jezus moeten hebben gebruikt, en dat er teksten bestaan/bestonden over Jezus die niet op Marcus terug te voeren zijn.)
De Osiris-mythe moet dan dus onafhankelijk van elkaar twee mensen gigantisch hebben geïnspireerd, en via de visie van Marcus die er de kern van zou hebben behouden nog twee andere begaafde theologen als Mattheüs en Lucas – en via de teksten waarin zij hun inspiratie vorm gaven, nog weer ontelbare anderen, tot heden toe.
Terwijl wij vandaag de dag van de Osiris-mythe niet warm of koud worden.
Is deze visie werkelijk waarschijnlijker dan dat het om een echt bestaande mens ging, wiens leerlingen zijn leer zo levend hielden dat er ver na zijn dood behoefte ontstond aan een samenhangend verhaal over hem?
Bovendien, Mattheüs verwijst in zijn evangelie meer naar het Oude Testament dan naar de Osiris-mythe, zozeer zelfs, dat het Christendom zijn visie een tijdlang heeft overgenomen als zouden de profeten uit het Oude Testament de komst en het leven van Jezus hebben voorspeld. Lucas schrijft niet alleen een evangelie maar ook het boek Handelingen der apostelen: zonder historische Jezus zouden er ook geen apostelen zijn geweest, neem ik aan, dus is het boek Handelingen ook nog eens geheel door Lucas erbij verzonnen? Zouden we de evangelisten, als dit waar was, nog als integer kunnen beschouwen? Van der Kaaij houdt in zijn theorie geen rekening met psychologische factoren en het evidente diepe geloof dat uit de teksten spreekt. Een Messias verzinnen waar het joodse volk al eeuwen op wachtte, dat is niet niks!
En dan hebben we Johannes nog, die in dit rijtje fabuleerders en overschrijvers niet meedoet omdat zijn evangelie geen paralellen heeft met de andere drie (die dan ook ‘synoptisch’ worden genoemd, ‘vanuit het zelfde gezichtspunt gezien’): Johannes kijkt weer heel anders naar ‘Jezus’ en voorziet de verhalen met andere details en een unieke beeldenrijkdom: zou zijn diepe, haast mystieke taal, al even gelaagd en theologisch complex, ook naar Osiris terugverwijzen?
Het is wetenschappelijk gezond, om waar bewijs ontbreekt, van de eenvoudigste hypothese uit te gaan. Het idee dat onafhankelijk van elkaar zowel Paulus als Marcus in Alexandrië een overweldigende behoefte kregen de Osiris-mythe om te bouwen tot een nieuwe onderling samenhangende religie, is gecompliceerder dan de aanname van een grote, inspirerende leraar Jezus, wiens ethische opvattingen na zijn miserabele dood vorm kregen met onder meer mythologische elementen, met beelden en op een wijze die in de tijd pasten, teneinde zoveel mogelijk mensen te bereiken. Waar dan nog bijkomt dat de verhalen over zijn opstanding Paulus diep geraakt moeten hebben in zijn behoefte aan verzoening van de mens met God.
We weten het niet, en bewijzen dat iemand niet heeft bestaan is natuurlijk even onmogelijk als bewijzen dat iemand wel heeft bestaan. Zekerheid is hier (nog) niet te verkrijgen – zindelijk denken echter wel.