De omstreden psycholoog en concentratiekamp-overlever Bruno Bettelheim schrijft in zijn artikel ‘The ultimate limit’: “In the past it was mainly natural catastrophes: plagues, earthquakes, floods, devastating conflagrations – all of which came to be known as holocausts – which shook man’s trust in those of his beliefs which gave deaper meaning to his life and at the same time served as his defense against death anxiety.” [1]
Het woord ‘holocaust’ betekende dus oorspronkelijk ‘natuurramp’.
Natuurramp!
Gezien vanuit het huidige gebruik van het woord, is dit schokkend. Als er iets geen natuurramp was, was het wel de secuur uitgedachte en georganiseerde massamoord van de nazi’s op joden, homoseksuelen, zigeuners en verstandelijk gehandicapten.
Ik las Bettelheim’s essays, waaronder een paar over concentratie- en vernietigingskampen, toen ik bezig was met een roman over het 2e generatie-syndroom, Te kwader min (1980). Ik was toen een fan van Bettelheim, en beschouwde hem met velen als een baanbrekend denker over overlevings-strategieën, dus kwam het zo vast te zitten in mijn hoofd: het woord ‘holocaust’ betekende oorspronkelijk ‘natuurramp’. Vanaf dat moment was het me niet meer mogelijk de term te gebruiken, en hoe meer die ingeburgerd raakte, hoe erger ik dat vond. Voor de pijn van overlevers uit de uitgemoorde groepen moest het begrip ‘natuurramp’ een klap in het gezicht zijn.
Volgens Bettelheim werden de voor-tweede-oorlogse holocausten beschouwd als ‘straf van God’, bv. de aardbeving in Lissabon van 1755 (die Voltaire zijn geloof in een goede God kostte). Deze betekenis impliceert dan, naast ‘natuurramp’ bovendien, dat de gestraften hun straf zouden hebben verdiend. Wie ‘holocaust’ in deze betekenis gebruikt, schaart zich dus achter de daders en niet achter de slachtoffers.
Maar Bettelheim, die later nogal door de mand gevallen is omdat hij hij zich ten onrechte academische titels toe-eigende, had niet helemaal gelijk.
Volgens John Ayto, in zijn Dictionary of word origins uit 1990, betekent ‘holocaust’ oorspronkelijk (in het grieks) ‘een compleet (ver)branden’ en werd het vooral gebruikt voor ‘brandoffer’. Hij citeert de evangelist Marcus, de dichter Milton, en laat zien hoe de betekenis van het woord zich ontwikkelde tot het rond de achttiende eeuw ook ‘massamoord’ kon gaan betekenen.
Evans & Evans, in hun A dictionary of contemporary american usage uit 1957 zet het woord ‘holocaust’ naast het woord ‘disaster’, ramp, letterlijk ‘een slechte stand van de sterren’. Een holocaust is een ramp maar niet elke ramp is een holocaust. Een holocaust kan een ongeluk zijn, maar ook het resultaat van menselijk toedoen. Ook hier vinden we het gebruik als ‘brandoffer’.
Als ik aan de weloverwogen massamoorden van de Nazi’s denk, is de term ‘brandoffer’ daarvoor ook niet fijn. Een offer offer je aan (een) God. Voor welke God waren deze brandoffers bedoeld? Wie werd er gunstig gestemd door de rook die uit de schoorstenen van vernietigingskampen opsteeg? Wie was de God van het Derde Rijk?
Je zou kunnen zeggen dat de oorspronkelijke betekenissen van een woord worden weggepoetst door een later, algemeen gebruik. Er zijn holocaust-musea, er is een jaarlijkse holocaust-herdenking, iedereen weet dat ermee aan de nazi-massamoord uit de tweede wereldoorlog wordt gerefereerd, dus waar maak ik me druk om?
Omdat die oude betekenissen in zekere zin het wezenlijke kwaad aan die vernietiging ontkennen of minstens verdoezelen. Omdat het toch al zo moeilijk is, het kwaad recht in de ogen te zien en het in jezelf te erkennen. Het kwaad, dat met Hanna Arendt banaal is, onkruid dat we dagelijks moeten wieden. De term biedt een excuus om wat er toen gebeurde als slechts een eenmalige wildgroei te zien van een clubje monsters zonder weerga, als een kwaad dat we niet kunnen en niet hoeven te begrijpen, een horrorfilm. Dat beeld is levensgevaarlijk omdat het ons ontslaat van medeverantwoordelijkheid voor het ‘nooit meer’. Waar het kwaad banaal is, is het een kwestie van ons allemaal – waar ’t een natuurramp is, overkomt het ons en is niemand verantwoordelijk. Door een eufemisme te gebruiken zullen we de wortels van gelijksoortig kwaad in ons huidige doen en denken niet herkennen.
De geschiedenis herhaalt zich, maar omdat de context steeds een andere is, is het maar al te makkelijk die herhalingselementen niet te zien. Naast antisemitisme hebben we nu ook, westerse wereld-wijd, anti-islamisme dat ons het ‘recht’ verleent een hele bevolkingsgroep verantwoordelijk te achten voor het extreme gedrag van een kleine groep die hun verdraaide visie op hun religie als excuus gebruiken om te terroriseren. In plaats van de hulp in te roepen van moslims die juist door hun onderlinge verbondenheid experts kunnen zijn in het voortijdig opsporen van radicalisering, zetten we de hele groep maatschappelijk weg als ‘de ander’, en de ander is altijd de mindere. Voor een dergelijke samenwerking moet er vertrouwen zijn, en dat ontstaat alleen waar er gelijkwaardigheid is.
Welk woord dan wel?
De duitsers gebrukikten ‘endlösung’ (uiteindelijke oplossing) en door sommige auteurs is dat woord als een geuzennaam overgenomen. Maar de ‘uiteindelijke oplossing’ gold eigenlijk alleen de Joden, dus in het gebruik van die term doen de anderen niet mee.
Hetzelfde geldt voor ‘Shoah’, een exclusief joods woord.
Bettelheim zegt in hetzelfde artikel dat Auschwitz het toppunt, de ‘epitome’ is van administratieve volmaaktheid in het uitroeien, en na hem gebruiken velen de naam van dat ene vernietigingskamp als staande voor het geheel van de nazi-moorden: ‘Na Auschwitz is men het geloof in een goede God verloren’, bij voorbeeld.
In het Centrum 40-45, waar mensen met ernstige oorlogssyndromen werden behandeld, was het geregeld bakkeleien wie het van de inzittenden het ergst had meegemaakt: was Auschwitz erger dan Treblinka? Ravensbrück versus Bergen-Belsen? Doen we een wedstrijdje in post-traumatische stress? In pijn?
Het is immoreel om kampen te vergelijken, omdat je je daarmee een oordeel aanmeet over de ervaringen van de mensen die er hebben geleden; toch doen we dat impliciet als we ‘Auschwitz’ als symbool gebruiken voor alle vernietigingskampen, en daarmee voor ‘het Kwaad’.
Nog erger vind ik de uitdrukking ‘de kampen’. Daar zit ook iets verdoezelends in. Door bekend te veronderstellen wat je bedoelt (met behulp van het bepaalde lidwoord ‘de’), maak je het kleiner. De term maakt bovendien geen onderscheid tussen werkkampen en vernietigingskampen.
Nee hoezo, over welke kampen heb je het?
Heb jij ook in Dachau gekampeerd?
Voor sommigen omvat de term ‘Holocaust’ ook de bommen op Hiroshima en Nagasaki, ons westers voorbeeld van genocide. Als je die bombardementen tot de massamoorden in de tweede wereldoorlog rekent, is er tenminste wel een soort evenwicht: niet alleen de duitsers hadden er een handje van, het vrije westen net zo goed. Het grote verschil, desondanks: een bom maakt geen onderscheid. Een bom is wel massamoord maar geen genocide of uitroeien vaan een specifieke groep. Ik weet niet of je de twee wel mag vergelijken.
Misschien is het niet nodig om één enkel woord te hebben, omdat de afwezigheid van een term ons dwingt tot nauwkeurig formuleren zonder de mogelijkheid te verdoezelen. ‘De genocide van de Nazi’s op de Joden en zigeuners’, ‘de massamoord van de Nazi’s op homoseksuelen en verstandelijk gehandicapten’, ‘de massamoord van de Amerikanen op de Japanners middels de atoombom’. ‘De genocide van de moslims van Srebrenica’.
En al die andere, die we zo makkelijk vergeten omdat ze ‘de anderen’ betroffen, Rwanda en Burundi, de Armeniërs (zeer omstreden voor vele nederlandse turken), Stalin en de Oekraïne, de Rode Khmer van Cambodja. Enzovoort en zo voort. En we noemen het?
—
[1] p. 8 in Surviving and other essays, Vintage, 1980.