‘Kijk eens mamma wat ik in de duinen achter de klimboom voor je geplukt heb,’ zegt Afke. ‘Een blauw boeket. Blauwe bloemen vind ik al jaren en jaren de allermooiste van de wereld. En jij?’
‘Ojee,’ zegt mamma. ‘Ze zijn verschrikkelijk prachtig liefje, dat wel, maar het zijn zandblauwtjes. Die mag je niet plukken.’
‘Waarom niet?’ vraagt Afke.
‘Omdat er maar heel weinig van zijn op de wereld. En je weet, als je bloemen plukt, dan gaan ze dood.’
‘En paardebloemen, mogen die dan wel? Daar heb ik er namelijk wel zeker duizend van gezien in onze tuin. Dan zet ik ze op mijn kamer, want ik wil zo graag echte bloemen op mijn kamer. In een vaasje. Toe mag het alsjeblieft?’
‘Ga jij maar paardebloemen plukken,’ zegt mamma. ‘Je zult vanzelf wel zien wat er gebeurt. Hier heb je een leeg pindakaaspotje. Dat kun je als vaasje gebruiken.’
De volgende morgen staan Afkes paardebloemen er maar treurig bij. Alle bloemblaadjes zijn naar binnen gekruld. En de steeltjes hangen zielig en slap over de rand van het pindakaas-vaasje.
‘Ze zijn helemaal bedorven,’ zegt Afke met een boos gezicht.
‘Ze zijn dood,’ zegt mamma. ‘Kijk, mijn zandblauwtjes hebben het iets langer uitgehouden, maar die zijn ook al niet meer wat ze gisteren waren.’
‘Zijn die ook dood?’ vraagt Afke.
‘Nog niet helemaal,’ zegt mamma.
‘Dat vind ik niet eerlijk, dat mijn bloemen eerder doodgaan dan de jouwe!’ moppert Afke. En ze gooit haar dode bloemen in de vuilnisbak, met water en al!
Nou moppert mamma ook. Een vuilnisbak is van binnen toch al zo’n vies ding, en nu is ie nog kliederig bovendien.
‘Lekker puh,’ roep Afke en ze stampt naar haar kamertje.
Een hele tijd blijft ze weg.
‘Gaat het alweer een beetje?’ vraagt mamma als ze weer tevoorschijn komt.
Afke knikt.
‘Wil je een appel?’
‘Absoluut niet!’
‘Nou, ik wel.’ Mamma loopt naar de keuken. Ze pakt een appel en begint die te schillen. En dan opeens, daar staat Afke plotseling te huilen!
‘Meisje wat is er?’ Mamma gaat op de vuilnisbak zitten en trekt Afke op schoot. ‘Waarom huil je nou?’
‘Omdat jij die appel hartstikke pijn doet natuurlijk!’ roept Afke.
‘Pijn?’ vraagt mamma verbaasd. ‘Dat kan toch niet, appels voelen toch niks?’
‘Hoe weet je dat nou? Die appel is toch geplukt,’ zegt Afke. ‘Misschien is hij nog wel helemaal levend!’
‘Ik snap het,’ zegt mamma. ‘Jij denkt dat het met appels hetzelfde gaat als met bloemetjes. Als bloemetjes na het plukken nog een tijd blijven leven, hoe weten we dan of vruchten wel echt helemaal dood zijn? Nou, dat weten we omdat vruchten pas van de boom geplukt worden als ze rijp zijn. Als ze goed zijn om te eten. Rijpe vruchten die niet geplukt worden vallen vanzelf uit de boom. Weet je nog wel dat er in de tuin van Maaike allemaal appeltjes in het gras lagen? Die waren van de appelboom gevallen omdat ze rijp waren. Als vruchten uit de boom vallen zijn ze dood, want mensen eten geen levende dingen.’
‘O,’ zegt Afke. Ze huilt niet meer, maar een paar traantjes zitten er nog wel.
‘Wil je nu een hapje van mijn appel?’ vraagt mamma.
‘Nee, ik heb liever een banaan, mag dat? En mag ik er dan een verhaaltje bij om me te troosten?’
‘Een heel kleintje dan, want eigenlijk moet ik het eten gaan koken.’ Mamma denkt even na, en dan vraagt ze: ‘Denk je dat bananen levend zijn?’
‘Absoluut niet,’ zegt Afke stellig.
‘Dan komt nu het troostverhaaltje.
Een banaan stond onder de douche. Wat voelt dat water lekker, zei hij, ik doe mijn schil uit.
Niet doen, zei de douche, dan word je kliederpap.
Help, ik krijg water in mijn ogen, zei de banaan.
Dat kan niet, zei de douche, want je hebt geen ogen.
En jij hebt geen mond om mee te praten, zei de banaan.
Ik praat ook niet, zei de douche, ik sis alleen maar.’
‘Sss,’ zegt Afke. Nu kan ze weer lachen.