Lichamelijke pijn is van oudsher als straf, ja zelfs als het Kwaad gezien. De hel, als straf voor tijdens het leven begane zonden, is eeuwige lichamelijke pijn. Het woord ‘pijn’ zelf komt van ‘poena’, straf. In romaanse talen gebruikt men voor pijn niet alleen ‘douleur’, ‘dor’, maar ook het woord ‘mal’, het kwaad.
summum malum, het ultieme kwaad
‘Ieder levend wezen zoekt vanaf het moment van de geboorte het plezier, en geniet daarvan als het hoogste goed, maar vermijdt pijn als het ultieme kwaad en weert die, voorzover mogelijk, af met alle kracht; en handelt daarbij niet verkeerd maar in overeenstemming met de natuur,’ zei Epicurus (1). Daar moeten we dan wel bij bedenken dat plezier voor Epicurus niet alleen de emotie is die wij er onder verstaan, maar vooral een harmonieuze staat van lichaam en geest: plezier is bij Epicurus dus een ethisch begrip, en staat voor het goede tegenover pijn, het kwaad. Alles wat die harmonieuze staat bedreigt, moet dus worden vermeden.
Het kwaad, de hel: dat is niet mis. En als het bovendien ons instinct is, pijn uit de weg te gaan, dan is het al helemaal geen wonder dat mensen bang zijn voor pijn.
Roselyne Rey ( The history of pain / Histoire de la douleur) schrijft: pijn is de test tussen God en duivel. ‘Nothing shows the power of evil more than physical pain.’ Zo lijkt het ook te staan in het bijbelboek Job, waar de vrome Job in een wedstrijdje tussen God en de duivel alles wordt afgenomen wat hij ‘bezit’, inclusief vrouwen, kinderen en fysieke gezondheid, om te kijken of hij zijn geloof behoudt.
pijnbeelden zijn agressieve beelden
Alle beelden die we in onze beschrijvingen van pijn gebruiken, zijn agressief: stekende, barstende, snijdende pijn: een mes, een hamer, naalden – we worden aangevallen door een gewapende vijand, en die aanval komt ook nog eens van buitenaf, wat toch raar is als je bedenkt dat pijn altijd binnenin ons zit. Elaine Scarry (The body in pain) formuleert het zo: ‘a purely physical experience of negation, an immediate sensory rendering of against. Something against me, me against something. It occurs within me but is identified as not me, so alien that it must right now be gotten rid of.’ Wat Scarry hier beschrijft klinkt als oorlog: ‘tegen mij gericht zoals ik tegen de pijn ben gericht’. Pijn gebeurt in mij maar voelt als niet-mij, als ‘wezensvreemd’. En het moet weg, onmiddellijk.
pijn is een immanente ervaring
De manier waarop pijn in het lichaam wordt beleefd, verschilt van onze beleving van andere innerlijke ervaringen. Elk van onze gevoelens, stelt Scarry, richt zich op iets of iemand anders: we voelen liefde voor, haat tegen, angst voor : zo is elk gevoel gerelateerd aan de buitenwereld. Veel ervaringen hebben iets dat het fysieke overstijgt: in plezier bij voorbeeld hebben we een gevoel van expansie, we strekken als het ware onze armen wijd.
Pijn is anders. ‘Physical pain – unlike any other state of consciousness – has no referential content’ (Scarry p.5). Pijn verwijst niet naar iets anders, alleen naar zichzelf. Als een slang die zichzelf in de staart bijt, als een vicieuze cirkel. Voor Scarry is dit één van de vele redenen waarom pijn zo moeizaam in taal kan worden uitgedrukt.
Pijn is dus puur immanent, pijn woont in het lichaam zonder ramen of deur.
Arne Johan Vetlesen begint zijn A philosophy of Pain aldus (ik vertaal):
‘Zonder pijn is het leven ondenkbaar. Met pijn, is het nauwelijks te verdragen. Als pijn totaal wordt, pakt het ons tijdens ons leven het leven af en maakt dat we verlangen naar de afwezigheid van pijn ook al zou dat uiteindelijk synoniem zijn met het eind van ons leven. Als het leven uitsluitend uit pijn bestaat, is het de vraag of het nog de moeite van het leven waard is.’
Uit deze regels spreekt een enorme angst voor pijn. Hallo Vetlesen: er zijn namelijk wel degelijk mensen die onophoudelijk pijn hebben, en die desondanks niet liever dood willen. Maar zulke mensen laten hun leven dan ook niet ‘uitsluitend uit pijn bestaan’.
de rat
Maar het klopt wel, dat we dat immanente van pijn, dat we het feit dat pijn in ons zit en dat we er niet aan kunnen ontsnappen, slecht verdragen. Daarom vragen we ook altijd meteen: waar komt deze pijn vandaan? We willen een oorzaak, een verklaring. Veelgebruikte clichés bevestigen dit: ‘waarom ik?’ vragen mensen in films of series meteen. Zo’n in wezen betekenisloze vraag ( want waarom niet? een ander soms?) drukt de hulpeloosheid die we bij pijn voelen perfect uit: als we een oorzaak kennen, zouden we misschien ook wel de weg kunnen kennen naar het medicijn, de kuur, de beëindiging van de pijn (‘alles komt goed’).
Ja, pijn, en zeker permanente pijn, voelt als een zeurende vraag waarop geen antwoord is. Pijn is een aanhoudende innerlijke verdwaling. Een gevangenis.
Geen wonder dat langdurige pijn de identiteit aantast.
De vrijwel onverwoestbare monsters, die in de alien-films uit de buiken van bemanningsleden barsten, staan ook metaforisch voor ons aller ervaring met de immanentie van pijn. In Orwell’s 1984 is de grootste angst en ergste pijn de rat die zich uit het lichaam naar buiten vreet. Pijn is een aanval van binnenuit, en voor wat van binnen zit kunnen we niet vluchten. De rat, de pijn zit niet alleen gevangen in ons lichaam, maar ook in onze geest.
Geen wonder dat we pijn zo snel mogelijk weg willen hebben.
pijn en betekenis
Dat we meteen een oorzaak, een verklaring zoeken, heeft te maken met het feit dat wij mensen interpreterende wezens zijn. Kijk maar naar dieren in pijn: die verduren het, en vechten er niet tegen.
Maar als het om langdurige, chronische of permanente pijn gaat, valt er weinig betekenis aan te geven. Plotselinge pijn heeft nut: die fungeert als een waarschuwing dat er iets mis is en gaat vaak gepaard met een stoot adrenaline die ons in staat stelt te handelen. Door die adrenalinestoot kunnen we onze arm afzagen die in een rotsspleet bekneld zit zonder de bijbehorende pijn te voelen. Maar als langdurige pijn haar waarschuwingsfunctie behoudt, inclusief adrenaline-toevoer en een staat van onnodige alertheid, draagt dat alleen maar bij aan de onvermijdelijke uitputting en verdwazing waarmee ze toch al gepaard gaat. Zulke pijn is betekenisloos.
pijn is onzichtbaar
Pijn, immanent als ze is, is onzichtbaar. Ook dat is één van de factoren, die het makkelijker maakt de pijn van de ander niet te hoeven voelen. Scarry formuleert het zo: ‘this absolute split between one’s sense of one’s own reality and the reality of other persons.’(p.4). Spreken over de eigen fysieke pijn en over de pijn van iemand anders, lijkt wel spreken over twee totaal verschillende soorten gebeurtenissen: ‘To have great pain is to have certainty; to hear another person has pain is to have doubt’, stelt Scarry herhaaldelijk.Voor iemand in pijn is het onmogelijk om die te betwisten, terwijl het juist geen enkele moeite kost om de pijn van een ander te betwisten – en zelfs vaak om die pijn niet eens te zien, of, als degene met pijn erover spreekt, die te ontkennen. Mijn pijn valt aan jou niet te bewijzen, je moet me maar op mijn woord geloven – maar er zijn maar al te vaak krachtige redenen om dat niet te doen.
Voor Scarry is het dit aspect dat martelen en oorlog mogelijk maakt, en daar heeft ze zeker gelijk in, maar ik denk dat de dagelijks ervaren onverschilligheid die mensen met permapijn meemaken, behalve wanneer die uit sadisme of psychopathologie of afstomping voorkomt, ook een andere wortel heeft: de angst voor de eigen pijn, die zichtbaar wordt in de pijn van de ander zodra we die serieus nemen. Evenals iedere dood ons de eigen dood aanzegt, confronteert iedere langdurige pijn ons met de kwetsbaarheid van het lichaam, met de onvermijdelijkheid van ouderdom en afbraak. Als we onze oren en harten dichthouden, vluchten we dus niet alleen voor de pijn van die ander, maar impliciet ook voor onze eigen mogelijke of toekomstige pijn.
Die angst uit zich in ontkenning: hoe vaak wordt mensen die zeggen dat ze pijn lijden niet verteld dat ze zich aanstellen?
Pijn en angst gaan dus hand in hand. Maar in angst valt niets te leren. Van vluchten worden we geen leukere mensen. Als we vluchten voor onze eigen pijn, worden we steeds meer slachtoffer. Als we weglopen voor de pijn van de ander worden we onverschillig.
Epicurus zelf schijnt altijd pijn gehad te hebben, hetgeen zou verklaren waarom een leven zonder pijn voor hem het hoogste goed betekende. Het is dan ook geen paradox dat hij meent, dat mensen pijn overschatten, en er banger voor zijn dan nodig is ( nr. 4 van Epicurus 40 leerstellingen) . Zelfs bij continue pijn, schrijft hij, zal uiteindelijk het plezier zich herstellen, omdat het lichaam in pijn altijd nog wel iets vermag dat vreugde geeft. Maar pijn blijft voor hem wel het kwaad.
En dat is de vraag. Zeker waar het korte pijn betreft: die waarschuwt ons immers dat we niet met dat gebroken been verder moeten lopen, dat we onze hand niet in het vuur moeten houden. Maar ook waar het lange pijn betreft, omdat de houding die we ergens tegenover aannemen, bepaalt hoe we daarmee omgaan.
morele pijn
Voor de filosofische richting die zich tegen het epicurisme afzet, het Stoïcisme, is pijn niet het kwaad, maar juist moreel neutraal. Niet kwaad, maar ook niet goed. Pijn kan niet goed of kwaad zijn, want hoort bij de dingen in het leven die onvermijdelijk zijn. Goede dingen, zegt de Stoa, moeten we met alle macht nastreven; tegen kwade dingen moeten we ons met alle kracht verzetten – maar onvermijdelijke dingen moeten we niet alleen verdragen, maar bovendien proberen er op een goede, harmonische manier mee te leven.
Voor een Stoïcijn impliceert ‘goed leven’ een heldere greep op de realiteit. Daar past angst dus niet in: angst houdt zich immers bezig met wat er kan gebeuren, en niet met wat er ìs. En dus kan pijn, die ondanks de beloften van moderne medicatie toch helaas vaker dan men denkt onvermijdelijk is, niet het kwaad zijn.
Beide houdingen ten opzichte van pijn zijn vaak verkeerd begrepen. Epicurus wordt dan gezien als de uiteindelijke hedonist die alleen maar pleziertjes zoekt, en de Stoïcijnen als verbeten lui met stijve bovenlip.
Van de twee bevalt het Stoïcisme mij het best. Want hoe kan pijn het kwaad zijn voor iemand die continu in pijn leeft? Wie wil altijd in oorlog zijn met het leven? De filosofie van de Stoa biedt meer ruimte om zonder angst met onvermijdelijke pijn te leven. En ruimte, vrijheid, is kwaliteit.
—
noot:
1. Deze wijsheid van Epicurus (341-270 AD) is ons doorgegeven door Cicero: ‘Omne animal, simul atque natum sit, voluptatem appetere eaque gaudere ut summo bono, dolorem aspernari ut summum malum et, quantum possit, a se repellere, idque facere nondum depravatum ipsa natura incorrupte atque integre iudicante.’